Toekomstvoer

Geschreven door Mischa

Mandy en ik zijn nu al ruim een half jaar onderweg op ons voedselbospadpad en hoewel ik soms nog steeds ongeduldig kan zijn, begin ik me tegelijkertijd ook steeds meer te verbazen over de snelheid waarmee ontwikkelingen en kansen zich voordoen. Wat een geluk hebben wij! Een half jaar geleden hadden we slechts een droom en inmiddels zijn we bij 3 en mogelijk 4 mooie voedselbos-projecten betrokken. Twee in Utrecht, een in Schalkwijk en mogelijk een groot (10ha!) project vlakbij Geldermalsen. Het is de bedoeling dat we, door in die projecten mee te draaien, de kneepjes van het vak leren en een steeds grotere rol kunnen pakken, tot we zelf het idee hebben dat we er klaar voor zijn om ons eigen project te gaan realiseren, het liefst van enkele hectaren groot. Voor mij staat de bevlieging met voedselbossen niet op zichzelf, maar is het ingebed in grote maatschappelijke thema’s waar ik me al een tijd mee bezig houd vanuit de academische wereld. Eerst via een masterscriptie over landbouw en voedsel in de stad, en nu via een PhD over transitiepaden van voedselsystemen meer in het algemeen. Ik ben dan vooral benieuwd wat de drijvende krachten zijn achter al deze veranderprocessen: welke organisaties, middelen en toekomstbeelden gaan schuil achter ‘de duurzame landbouwtransitie’? In deze blogpost wil ik jullie in vogelvlucht meenemen in mijn gedachten over wat die landbouwtransitie inhoudt, de drijvende krachten erachter en welke plek ik denk dat voedselbosbouw daarin inneemt.

Één ding is zeker: voedsel leeft. Onder academici, beleidsmakers, agrariërs en tegenwoordig ook steeds meer onder burgers is een actief en soms fel debat gaande over de verdiensten en tekortkomingen van het huidige landbouwmodel. Wat mij als masterstudent ‘Urban Studies’ voornamelijk fascineerde, toen ik mij twee jaar geleden begon te verdiepen in deze thema’s, is de wrijving tussen de beweging van onderop en bovenaf. Ik besloot op nader onderzoek uit te gaan, en schreef een scriptie op basis van een vergelijkende case study naar ‘grassroots urban agricultural innovation’ in Glasgow en Amsterdam. Ik was benieuwd op welke manieren de opkomst van stedelijk voedselbeleid de ontwikkeling van stadslandbouwinitiatieven beïnvloedt.

Van onderen

Allereerst de krachtige beweging van onderop: de vernieuwende, soms radicale initiatieven van burgers en maatschappelijke organisaties om het stedelijk voedsellandschap te transformeren. Denk aan verschillende vormen van stadslandbouw, guerrilla gardening, voedselbosbouw, maar ook aan korte keten-initiatieven, kooklessen in achterstandswijken en bewustwordingscampagnes over misstanden in de veesector. Deze voorbeelden laten al zien dat grassroots innovaties zowel sociaal, technisch, en ecologisch van aard kunnen zijn, of combinaties daarvan. Een belangrijk kenmerk is ook dat ze vaak voortkomen vanuit een bepaald wantrouwen of ongeduldigheid ten opzichte van de agrarische sector en de politiek, die te lang op zich zouden laten wachten om de noodzakelijke veranderingen door te voeren. Pogingen vanuit de overheid om hen te ondersteunen worden over het algemeen dan ook sceptisch ontvangen, bleek uit mijn onderzoek. ‘Groene praatjes zijn tegenwoordig overal, maar als puntje bij paaltje komt, dan wordt een stadstuin zonder pardon gebulldozerd om plaats te maken voor meer winstgevende projectontwikkeling’, dat was zo ongeveer de strekking van wat de meeste stadslandbouwers erover dachten. Ze hebben natuurlijk gelijk, maar in een stad als Amsterdam, waar ruimte schaars en felbegeerd is, kunnen we wellicht niet veel anders verwachten.

Van boven, of uit het midden?

Tegelijkertijd zien we dat voedsel wel degelijk is opgepikt als een kwestie van ruimtelijke ordening door planologen, beleidsmakers en -adviseurs en andere ambtenaren. In steden komt dat duidelijk naar voren, bijvoorbeeld uit de Voedselvisie van de Gemeente Amsterdam (2014) en de provincie Noord-Holland (2020-2030), maar ook uit de opkomst van allerlei stedelijke/regionale ‘voedselraden’: overlegstructuren waarin verschillende organisaties uit de markt, publieke sector en overheid samen komen om te praten over het lokale voedselsysteem en alles wat daarmee samenhangt, zoals gezondheid, klimaat, economie en maatschappelijke (on)gelijkheid. Het interessante van deze voedselraden, zoals de Food Council MRA in Amsterdam, is dat ze vaak worden bestuurd vanuit de maatschappelijke sector, en dus niet top-down.

Ook op landelijk niveau leeft het onderwerp. Dit voorjaar nog kwam het Planbureau voor de Leefomgeving met de publicatie ‘grote opgaven in een beperkte ruimte’ waaruit wederom bleek hoe heet het landbouw-hangijzer is in politieke discussies over de toekomst van Nederland. De niet ingewijde lezer zal zich bij het lezen van zo’n rapport achter de oren krabben en afvragen waarom dit varkentje niet al lang gewassen is. Circa 60% van ons landoppervlak wordt in beslag genomen door de landbouw (voornamelijk de veesector), waarmee we onze status als tweede landbouwexporteur van de wereld vol kunnen houden, maar daarmee staan zowel stedenbouw als natuur zwaar onder druk. Als je dan ook nog bedenkt wat de verborgen kosten zijn van de vee-industrie en dat dierlijke producten ons wereldwijd voor nog geen 15% in onze caloriebehoefte voorzien, begin je je toch af te vragen wat de rechtvaardiging is voor dit landgebruik. Natuurlijk heeft minister Schouten ambitieuze beleidsdoelen geformuleerd om de Nederlandse landbouwsector circulair te maken en de veestapel te verminderen, maar sinds het uitbreken van de stikstofcrisis en de boerenprotesten die in het kielzog daarvan volgden, is de uitvoer van die plannen op z’n zachts gezegd in een impasse beland.

Van binnen en van buiten

Deze winter vervolgde ik mijn zoektocht naar de krachten achter ons voedsel via een PhD over mogelijke transitiepaden van landbouwsystemen en ik leerde dat verandering niet alleen van onderop en bovenaf wordt benaderd, maar ook van binnenuit en buitenaf. Zo wordt het politieke en maatschappelijke debat over de toekomst van de landbouw gedomineerd door visies van high-tech, smart farming, ultra-precisie en efficiëntie. Denk aan slimme sensoren, agro-robots en drones, maar in het kader van de stad bijvoorbeeld ook aan ‘vertical farms’. Die technologische tovenarij wordt geprefereerd door de sector zelf, maar vaak ook door beleidsmakers, simpelweg omdat ze de interne structuur, de belangen en machtsverhoudingen binnen ‘het voedselregime’ het minst tarten. Bij wijze van spreken: als melkveehouders de huidige discussies rondom stikstof kunnen beslechten door betere stallen te bouwen en door het veevoer heel precies af te stemmen op de individuele behoeften van hun koeien, kunnen we immers de veel lastigere morele en sociale dimensies van de voedseldiscussie uit de weg gaan. Hier lijnrecht tegenover staan de outsiders van het voedselregime, de agrarisch ondernemers die een radicaal ander landbouwmodel voor ogen hebben: regeneratieve landbouw, agro-ecologie, agroforestry, permacultuur, om maar wat te noemen. Wat mij voornamelijk aantrekt in dit ecologische kamp is ten eerste dat deze buitenstaanders een veel completer beeld schetsen van de problemen waar we voor staan en daar hun oplossing ook op afstemmen. Ze gaan dus holistisch te werk: de voedselbosbouw bijvoorbeeld kan niet alleen CO2-uitstoot vastleggen, maar zorgt ook voor betere waterberging, stimuleert de biodiversiteit en is bovendien veel beter dan de reguliere landbouw bestand tegen de weersextremen waar we vanwege klimaatverandering in toenemende mate mee te maken krijgen. Ten tweede komt dit kamp niet slechts met voorstellen om de schade van de landbouw te verminderen, maar – op verschillende manieren- met regeneratieve oplossingen. Niet symptoombestrijding dus, maar écht de wortel van het probleem aanpakken en daarmee landschappen en ecosystemen in ere herstellen.

Net als de high-tech oplossingen worden ook deze meer ecologisch georiënteerde landbouwinnovaties gedreven door allerlei soorten ideeën en visies over hoe een goede/rechtvaardige/efficiënte/duurzame toekomst eruit ziet. Hierbij is het cruciaal je te beseffen dat die visies normatief zijn en veel meer omvatten dan alleen de manier van voedsel produceren; het gaat ook over consumentengedrag, handel, verwerking en distributie. Het gaat over eigenaarschap, over landschapsbeheer, over economie, over ecologie, zelfs over cultuur. Misschien dat vanwege deze achterliggende visies van ‘de goede toekomst’ veel kampen in het voedseldebat geneigd zijn zichzelf te zien als dé oplossing voor het voedselprobleem. Veel moeite wordt door lobbyisten dan ook gestoken in het zichtbaar maken van en aantrekken van middelen voor de concepten en technologieën die volgens hen de kern vormen van ‘de vierde landbouwrevolutie’.

Potpourri

Maar die vaste kern, die ontbreekt nog. Wat namelijk uit al deze ontwikkelingen naar voren komt is dat er niet één organiserend principe is waaronder we de transitie naar een duurzamer voedselsysteem vorm geven. Het is eerder een soort potpourri waar we constant ingrediënten aan toevoegen en er ook weer uit proberen te vissen. Dat krijg je met zoveel verschillende koks. Van boven en onder, van binnen en buiten, of van voor-naar-achter en van links-naar-rechts: verschillende partijen komen met verschillende ideeën die verschillende aspecten van het voedselsysteem proberen te transformeren op verschillende manieren. Toch denk ik dat deze diversiteit geen zwakte is, maar juist een kracht. De duurzame omslag hoeft niet per se onder de vlag van de voedselbosbouw plaats te vinden, of van de biologische landbouw, de agro-ecologie, of de smart-farming-revolutie. We kunnen niet van te voren weten wat de beste aanpak is, maar er bestaat een redelijke consensus over de problemen die we het hoofd moeten bieden en welke uitkomsten (on)gewenst zijn. Mijn suggestie is: laat het idee los dat er één overkoepelende oplossing gezocht moet worden en creëer in plaats daarvan de randvoorwaarden waarin allerlei soorten innovaties zich in een gelijk speelveld kunnen meten en kruisbestuiven. Het is de uitdaging van bestuur- en beleidsvorming om het voedseldebat uit de klauwen van technocraten en voedselindustriëlen te trekken en ruimte te bieden aan diverse oplossingen. Dat leidt ook tot een diverser voedsellandschap. Voedselproductie kan high- of low-tech zijn, op grote of kleine schaal, coöperatief of commercieel: het maakt allemaal niet uit, zolang je je beloften maar waar maakt. Zolang je maar gezond, eerlijk voedsel produceert dat voor iedereen toegankelijk is, op een manier die ecosystemen respecteert en hopelijk zelfs herstelt. Dat laatste is natuurlijk een belangrijke meerwaarde, waar ook een proportionele beloning tegenover moet staan. In dit web van voedselproductie vinden wij ook heus wel een plekje, met ons voedselbos 🙂

Deel deze blogpost:

Delen op facebook
Facebook
Delen op twitter
Twitter
Delen op linkedin
LinkedIn